De Van God Gegeven van familie M. Kluytenaar na de Tweede Wereldoorlog onderweg, met zekerheid hier met minder kostbare lading aan boord.
Foto archief P. Kluytenaar

De Nachtwacht is het bekendste en beroemdste schilderij van Rembrandt Harmenszoon van Rijn (1606-1669). Rembrandt schilderde het meesterwerk tussen 1639 en 1642.

Op 24 augustus 1939 werd in Nederland de voormobilisatie afgekondigd. Een beslissing met ingrijpende gevolgen, ook voor musea. Want hoe en waar bescherm je een beroemd groot schilderij als De Nachtwacht tegen oorlogsgeweld? Een degelijke schuilplaats was er nog niet, daarom was noodopvang nodig.

Een dag na de voormobilisatie onderneemt de gemeente Amsterdam al de eerste stappen. Ze verwijdert kunst uit het Stedelijk Museum, het stadhuis en de universiteit van Amsterdam. Deze werken vinden een tijdelijk verblijf in de laadruimen van vier binnenschepen nabij het Alkmaardermeer. Als gevolg van deze noodoplossing, door sensatiezucht opgeblazen, ging in die tijd de hardnekkige mythe rond dat De Nachtwacht, in een grote zinken koker ingesoldeerd, op de bodem van dit meer rustte.

Rijksschuilplaatsen
Maar het bekendste Nederlandse kunstwerk is een bijzondere zorg. Vanuit het Rijksmuseum wordt De Nachtwacht, inclusief lijst (afmetingen 4,37 meter bij 3,63 meter), op 4 september 1939 met een glasvrachtwagen naar de ridderzaal van kasteel Radboud in Medemblik gebracht. Toen op Pinksterochtend 12 mei 1940 vanaf een mijnenveger, die in de haven van Medemblik lag, een Duits vliegtuig werd neergeschoten, werden de beheerders van het kostbare doek nerveus en besloot men de belangrijkste schilderijen te verhuizen naar een schuilkelder in de duinen van Castricum. Daar moest De Nachtwacht worden opgerold op een cilinder, omdat de ingang van de kelder niet berekend is op de afmetingen van het schilderij.
Ondertussen was men begonnen met de bouw van een bomvrije Rijksschuilkelder in de duinen van Heemskerk. Hiervoor werd ruim 25 duizend kubieke meter zand uitgegraven, die na de bouw weer teruggestort werd als beschermende laag van twaalf meter dik. Op 21 maart 1941 wordt de opgerolde Nachtwacht de bomvrije kluis in Heemskerk binnengedragen. Aan het einde van 1941 moeten de Noord-Hollandse duinen op last van de Duitsers, die bang waren voor een aanval van de geallieerden via dit kustgebied, worden ontruimd en moesten nieuwe Rijksbergplaatsen worden gebouwd.
Op 24 maart 1942 wordt De Nachtwacht opnieuw verhuisd naar de ondergrondse kalksteenmijnen van de Sint-Pietersberg bij Maastricht waar een geacclimatiseerde kunstbunker is gebouwd voor totaal 750 schilderijen. Weer is grondige voorbereiding noodzakelijk. De Nachtwacht wordt eerst in een vrachtwagen geladen die weer op een wagon van een trein wordt geplaatst. De wagon met een onderstel van personenwagens, omdat die beter veren. Het schilderij komt onder toezicht van de Duitse autoriteiten, veilig aan in Maastricht.

Duitse bezetter
Tot op de dag van vandaag wordt nog vaak gedacht dat de schilderijen in de Sint-Pietersberg verborgen werden gehouden voor de Duitse bezetter. Dit is echter een mythe. De Duitsers waren volledig op de hoogte van het beleid omtrent het beheer en de opslag van het Nederlands kunstbezit. Waarom de Duitsers besloten hebben om de schilderijen niet naar Duitsland over te brengen? De meest voor de hand liggende overweging is dat de Duitsers van plan waren om pas na de eindoverwinning een aantal schilderijen naar Duitsland over te brengen. Hitler had vergevorderde plannen om in zijn Derde Rijk een megalomaan kunstmuseum met ‘verzamelde’ kunst in het Oostenrijkse Linz aan de Donau te bouwen.

Vervoer per schip
Strikt vanuit kunstoogpunt bezien verloopt de uiteindelijke bevrijding van ons land relatief rustig. In Maastricht worden de bunkers zonder weerstand heroverd op de Duitsers.
Men vangt op 25 juni 1945 aan met de grootscheepse repatriëring van de kunst naar hun rechtmatige publieke onderkomens. Twee binnenschepen vertrekken vanuit Maastricht, niet over de Maas omdat de rivier gestremd was door de oorlogshandelingen. Er wordt in plaats daarvan gevaren door België, via de Zuid-Willemsvaart langs Helmond en Den Bosch en dan door het Merwedekanaal langs Gorinchem en Vianen richting het Rijksmuseum in Amsterdam.

Een van de schepen is het ms Van God Gegeven van familie M. Kluytenaar uit Dordrecht met een tonnage van 152 ton, lengte 28,70 meter en een breedte van 5,51 meter. De vrachtprijs vijf gulden en zevendertigcent werd betaald over het volle laadvermogen van 152 ton. Het schip was in 1906 gebouwd bij Gebr. Croles in IJlst als zeilklipper Volharding en was voor de oorlog omgebouwd tot motorschip met een voortstuwingsmotor van 30 pk. De Van God Gegeven heeft onder meer De Nachtwacht geladen. Bij het passeren van de sluizen krijgen de schepen voorschutting, ze worden begeleid door een aantal soldaten en varen alleen overdag en liggen ‘s nachts aangemeerd. Dan slapen een bewaker en de leider van het transport op britsen aan weerszijden van De Nachtwacht om ervoor te zorgen dat op deze laatste etappe niet alsnog iets misgaat.

Exposeren
Tijdens festiviteiten in Amsterdam op 29 juni, vanwege de terugkomst van Koningin Wilhelmina, arriveren de twee schepen de Van God Gegeven en de Res Nova (verdere gegevens ontbreken) in de haven van Amsterdam. De Nachtwacht wordt op een vrachtwagen geladen die haar naar het Rijksmuseum terugbrengt.
Het Rijksmuseum opent op 15 juli van datzelfde jaar als eerste weer haar deuren met een grootse expositie, met als titel: Terugkeer van de oude meesters. Deze gaat over de teruggeplaatste werken die, vele bizarre hobbels gedurende vijf jaar oorlog ten spijt, weer veilig aan hun vertrouwde muren hangen.

Noot: De Van God Gegeven werd in 1955 omgedoopt in Dieu-Donné, maar bleef wel in bezit van familie Kluytenaar en het schip is in de jaren zeventig van de vorige eeuw gesloopt.