Born ligt in de zogenaamde Taille van Limburg: een smal gedeelte van Nederland dat Zuid-Limburg met de rest van het land verbindt. Vanuit de dorpskern is de afstand tot de Belgische grens hemelsbreed tweeënhalve kilometer westwaarts en tot de Duitse grens, oostwaarts, ruim vierenhalve kilometer. Born ligt aan het Julianakanaal, waar het sluizencomplex en daar beneden de sluis het havengebied ligt.

Het sluitstuk van de Maaskanalisatie was de aanleg van het Julianakanaal. De officiële opening daarvan vond plaats op 16 september 1935 en werd door prinses Juliana samen met haar moeder koningin Wilhelmina verricht met een vaartocht van Maastricht tot Born. Van belang voor Born was de bouw in 1934 van de sluis en de aanleg van de havens; ten behoeve van overslag van de gewonnen steenkool uit de oostelijk gelegen mijnstreek, die per spoor naar Born-Buchten getransporteerd werd. Daarna werd het verder vervoerd met de binnenvaart naar de diverse nationale elektriciteitscentrales en ook voor de export naar de zeehavens. Aan de andere zijde van het Julianakanaal is de haven van Grevenbicht waar de schepen wachten op bevrachting op de schippersbeurs in Born.

Havengebied
De Kolenhaven Born-Buchten van de Nederlandse Spoorwegen bestaat uit drie gedeelten: de vijfhonderd lange en ruim honderd meter brede Kolenhaven, de vijfhonderd meter lange en tweehonderdenvijftig meter brede Berghaven en het verbrede Julianakanaal zelf: zevenhonderd meter lang en met een extra breedte van dertig tot honderdvijfentwintig meter. Als geheel beslaat de haven Born-Buchten een wateroppervlakte van meer dan 200 duizend vierkante meter. Sinds 1934 worden hier producten verscheept van de particuliere mijnen en de Staatsmijn Wilhelmina.

Kolentip
In 1935 kwamen twee volautomatische Demag kolenkiepers, ook wel kolentippen genoemd, aan het Julianakanaal gereed, voor de overslag van industriekolen en cokes. Rechtstreeks van spoorwagons in het scheepsruim van binnenvaartschepen.
Dagelijks werden gemiddeld vierhonderd wagons, ieder met een inhoud van twintig ton, door middel van deze vernuftige verlaadinrichtingen in schepen overgeslagen. Kolentip 1 verwerkte zo’n driehonderd wagens per dag en kolentip 2 circa honderd stuks. De verwerkingssnelheid lag op twintig, respectievelijk vijftien wagens per uur. Er waren verschillende typen steenkolen en elk schip werd beladen met een bepaald type kolen van een bepaalde (Staats)mijn. De kolenkiepers hadden een vaste positie aan de rechteroever van het Julianakanaal. Om te voorkomen dat er tijd verloren ging, na het beladen van het schip tot een ander leeg schip onder de kolentip lag, werd de dienstregeling tussen de mijnen en de haven zodanig ontworpen dat per kolentip steeds één schip in één keer beladen kon worden.
De volle aanvoertreinen, die een lengte hadden van maximaal zestig wagons, kwamen ongesorteerd van de mijnen en werden in Born via de rangeerheuvel uitgerangeerd naar de verdeelsporen.

Werking
Een wagon met steenkool of cokes wordt via de havenspoorlijn op een draaischijf voor de kolentip gereden. De schijf draait een kwartslag en door middel van kaapstanders wordt de wagon van de draaischijf getrokken. De wagon wordt gewogen, betreedt de kolentip, en wordt met haken en ketting vastgemaakt. Vervolgens wordt de wagon zonder veel moeite een stuk geheven met behulp van de kolentip met een contragewicht. Hij wordt in de lengterichting gekanteld tot een schuine hoek van vijfenveertig graden. De kopschotten worden geopend, zodat de inhoud van de wagon via een stortgoot direct in het ruim van het schip stort. De lege wagon wordt vervolgens weer op de rails van de kade gezet en verlaat de kolentip over het zelfde spoor.
Dit overladen gaat snel en secuur maar soms nogal wat hardhandig in zijn werk. Dit is echter van geen belang, want de industriekolen mochten gerust wat vergruizen. Groot nadeel was wel dat het enorme zwarte rookwolken veroorzaakte, zeker bij droog weer. Maar dit was in die tijd, waarin crisis en werkeloosheid heersten, nog niet van belang. Werkgelegenheid en energieverzorging stonden voorop.


De verrijdbare kolentipbrug waar huisbrandkolen wordt geladen via een transportband in het ruim van waarschijnlijk een Willem van Driel sleepschip. (fotoarchief Jos Hubens)

Kolentipbrug
In de kolenhaven stond de verrijdbare Kipperkatzenbrücke of verlaadbrug (tipbrug), waarmee de huisbrandkolen in de schepen werd overgeslagen. Dit in die tijd machtige stalen gevaarte, dat zich over zes normale spoorlijnen uitstrekte, had een geschat overlaadvermogen van zo’n 800 duizend ton kolen per jaar. In tegenstelling tot de kolentippen, die de inhoud van de kolenwagons direct in het schip stortten, stortte deze brug de inhoud van een kolenwagen in een trechter en waarna de kolen via een transportband naar de schepen werden vervoerd. Doordat de brug verrijdbaar was en de lengte van de transportband gevarieerd kon worden, kon de installatie meerdere schepen achter en naast elkaar laden, zonder dat deze verhaald moesten worden. De kolenwagons hoefden niet per schip te worden uitgerangeerd. De verwerkingssnelheid lag op elf wagens per uur. Niet zoveel als bij de vaste kolentippen, maar er werd veel tijd bespaard op het rangeerwerk.

Einde
Door sluiting van de mijnen in de loop van de jaren zestig van de vorige eeuw kwam in Born een einde aan het kolenvervoer. Daarna heeft het kolenoverslag- en –veredelingsbedrijf Enerco zich nog een tijdje gevestigd in de haven van Born. De twee kolentippen in Born hebben dienst gedaan tussen 1935 en 1974.