De stoom kettingsleepboot K.B.K.S nr. V Van de Königlich Bayerischen Kettenschleppschiffahrt van 50 meter lang, 7,40 breed en 130 pk in Würzburg onderweg. (fotoarchief Jos Hubens)


In 1828 was het raderstoomschip Stadt Frankfurt het eerste zelfstandig varend schip dat de rivier de Main tussen Mainz en Frankfurt bevoer. Dit was echter niet erg succesvol vanwege de verzanding van de Main en al in 1832 werden de stoomvaart experimenten weer stopgezet.

Nadat de scheepvaart op de Main steeds meer van haar transportcapaciteit aan de spoorwegen verloor en het gebruik van schoepenrad stoomsleepboten mislukte door de ondiepe vaargeul van de Main, ontstond het idee van Heino Held, eigenaar van de Mainzer Speditions- und Kohlenhandlung met de naam C.J.H. Held & Cie, om de scheepvaart nieuw leven in te blazen door kettingsleepvaart in te voeren.

De eerste
De Hessische concessie voor de exploitatie van kettingtransport over de Main en door de Rhein naar de haven van Mainz werd in 1885 verleend aan Aktiengeschellschaft Mainkette AG. De Mainkette AG legde de ketting in de rivier en de kettingboot werd in 1886 gebouwd op de Neckar werf in Neckarsulm. De plannen voor de bouw kwamen van de firma Gebr. Sachsenberg uit Röslau aan de Elbe. De kettingsleepboten zouden rechtstreeks vanaf de Neckar naar de Main over het water vervoerd kunnen worden, wat van de Elbe niet mogelijk zou zijn geweest. De kettingsleepboten van vijftig meter lang, zeven meter breed, werden aangedreven door een 120 pk stoommachine. Zij trokken zichzelf en wel tien sleepschepen, opvarend, met een snelheid van 4,5 kilometer per uur door het water voort. De stoomhoorn van kettingboten klonk als geloei van op hol geslagen koeien en de luidruchtige ratelende kettingen, zoals in een koeienstal, leidde onder omwonenden langs de Main tot de naam Määkuh (Main-koe).

Staatsbedrijf
Op 7 augustus 1886 werd de ketting tussen Mainz en Aschaffenburg in gebruik genomen. In oktober van dat jaar waren al drie kettingsleepboten, met de naam Mainkette I-III, op dit traject operationeel. Na meerdere aanvragen van de Mainkette AG om de ketting te verlengen naar Miltenberg, stemde de Beierse regering in 1892 aarzelend in. Twee jaar later besloot echter de Beierse regering een eigen kettingsleepvaartbedrijf op de Main op te zetten. In 1898 richtte het Koninkrijk Beieren de Königlich Bayerische Kettenschleppschiffahrt-Geselschaft (KBKS) op in Würzburg. Deze werd beheerd door de Beierse Staatsspoorwegen.
De KBKS gaf opdracht aan scheepswerf Kette in Übigau bij Dresden aan de Elbe, om vijf kettingsleepboten, K.B.K.S. Nr. I t/m V, te bouwen. De sleepboten werden tussen 1898 en 1900 op de werf geprefabriceerd en gedemonteerd. Dan per trein naar Aschaffenburg vervoerd, daar op een tijdelijk zestig meter lange werfterrein, bij Schweinheim op Main kilometer 88,8 in elkaar geklonken en te water gelaten. Bijzonderheid van deze tweede generatie kettingsleepboten was dat zij uitgerust waren met aan elke zijde een waterstraalturbine. Deze uitvinding van Gustav Anton Zeuner was een verbetering van de manoeuvreerbaarheid en zo kon de sleepboot afvarend zelfstandig varen, zonder gebruik te maken van de ketting.
Met de exploitatie van de vijf nieuwe kettingsleepboten moest de Hessische Mainkette AG zich terugtrekken uit Beieren. De KBKS kocht de ketting tussen Aschaffenburg en Miltenberg van de Mainkette AG en verlengde deze in de volgende jaren: 1900 tot Kitzingen, 1911 tot Schweinfurt en 1912 tot Bamberg. Daarmee had de ketting met 396 kilometer zijn grootste lengte bereikt. In de jaren 1910 en 1911 werden nog drie KBKS-kettingsleepboten in Übigau geprefabriceerd – met de naam K.B.K.S. Nr. VI tot en met VIII – en geassembleerd in Aschaffenburg. Vanaf 1912 waren er acht Beierse kettingsleepboten onderweg van Aschaffenburg en Bamberg. Na de val van de Beierse koning Ludwig III in 1918 werd de eerste K voor Koninklijk weg gehaald.

De laatste
Ondertussen was de kanalisatie van de Main vanaf de monding tot Aschaffenburg begonnen. Het aanleggen van stuwen en sluizen leidde tot een grotere waterdiepte en verminderde tegelijkertijd de stroomsnelheid. Bovendien moesten de lange sleeptreinen bij de sluizen worden opgedeeld en apart worden geschut. In de sluizen lag de ketting in een sleuf onder de sluisdeuren door. Schroefsleepboten waren na de kanalisatie nu economischer dan kettingsleepboten. De kettingsleepvaart werd dan ook in juli 1936 volledig stil gelegd en de ketting werd in 1938 verwijderd. De Mainkoe kon op stal.
In de voormalige vlothaven van Aschaffenburg was tot maart 2009 het laatste restant van de kettingsleepboot van de Main nog te zien als drijvend restaurant. Door een lekkende romp moest de gastronomie worden opgeheven. Het bedrijf Westarp KG kocht het slechte casco van de K.B.K.S. Nr. V en wilde in de weide, onder Schloss Johannisburg in Aschaffenburg, aan boord een museum inrichten, dat de geschiedenis van de kettingsleepvaart op de Main zou kunnen laten zien. Echter de gemeente keurde dit plan unaniem af. Nu ligt het monumentale casco weg te roesten op het terrein van Westarp KG op kilometer 91 aan de linkeroever.

Museum
In Aschaffenburg zijn inmiddels enthousiaste modelbouwers een klein kettingsleepvaartmuseum, Määkuh-Passage, in de Erbsengasse 11 begonnen. Deze technische werkgroep heeft de afgelopen jaren kettingschepen in verschillende schalen voor het museum gebouwd. Diverse diorama’s tonen de bouw, zoals bijvoorbeeld de tewaterlating bij het kasteel Johannisburg van Aschaffenburg. Hun hoop is dat Määkuh bewaard blijft en zoveel als mogelijk in haar oorspronkelijke staat wordt terug gebracht. Er zal waarschijnlijk nog veel water door de Main stromen voor dat deze wens gerealiseerd kan zijn.