‘Scheepswrakken zijn een broeihaard van zeeleven’

De Noordzee heeft veel geheimen. Dat blijkt uit een kleine, maar opvallende tentoonstelling over scheepswrakken in Tienen. Sinds april vorig jaar worden scheepswrakken ouder dan honderd jaar automatisch beschermd in het Belgisch deel van de Noordzee.

Matthias Vanheerentals

Wereldwijd liggen meer dan drie miljoen wrakken op de bodem van de zee. Daarvan liggen er naar schatting een 280-tal in het Belgisch gedeelte van de Noordzee. Twee derde van deze wrakken dateren uit de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Ze zijn afkomstig van schepen van zo’n zeventien verschillende nationaliteiten. Het Belgische aandeel bestaat voornamelijk uit vissersschepen. Op initiatief van vice-eersteminister en minister van Justitie en Noordzee Vincent Van Quickenborne, worden scheepswrakken ouder dan honderd jaar sinds vorig jaar automatisch beschermd en opgewaardeerd tot cultureel erfgoed. Er mag niet meer gevist en geankerd worden in de buurt van het schip. ,,Scheepswrakken zijn een broeihaard van zeeleven’’, zegt Dante Nachtegaele van het kabinet. ,,Met de tentoonstelling maken we de mensen duidelijk waarom die scheepswrakken belangrijk zijn.’’

Veertien wrakken
De mooiste scheepswrakken zijn momenteel op een tentoonstelling in Tienen te zien. Op de tentoonstelling kan de bezoeker bij veertien wrakken meereizen hoe die aan hun einde zijn gekomen. Met een 3D-model, speelconstructie voor kinderen en vele spannende zeeverhalen is deze tentoonstelling boeiend voor jong en oud. De tentoonstelling duidt op een speelse en avontuurlijke manier het belang van ons onderzeese erfgoed en het beschermen ervan.
Een bijzonder schip is bijvoorbeeld het eerste Belgisch lichtschip, een varende vuurtoren die met een lichtbaken en een oorverdovende misthoorn andere schepen voor zandbanken waarschuwt. Hier zal het schip decennialang trouw haar plicht vervullen en de veiligheid op zee bevorderen. Op 13 december 1912 gebeurt een drama. ,,Het is nacht’’, zegt Dante Nachtegaele. ,,De West-Hinder dobbert op haar vaste locatie. Aan boord een machinist, een schipper en acht matrozen. Enkelen van hen slapen. Tot ze plots wakker schrikken van een oorverdovende dreun. Een zeelichter, de Minnie, wordt gesleept door het stoomschip Ekbatana van Hamburg-America. De Minnie raakt de West-Hinder. Niets kan het water tegenhouden. De West-Hinder zinkt samen met haar tienkoppige bemanning naar de bodem van de zee. Daar ligt ze tot op de dag van vandaag. Op de Minnie en de West-Hinder zaten twee broers, wat tot een familiedrama leidde.’’

Torpedoboot
Een ander wrak is de Torprilleur T-319 uit 1908, een Franse torpedoboot, aangedreven door stoom, uitgerust met twee dekkanonnen en twee torpedobuizen. Met het uitbreken van Wereldoorlog I bewijst de torpedoboot zijn nut. De boot wordt ingezet om een Duits mijnenveld op te ruimen, op 19 januari 1915. De Torpilleur T-319 wordt er samen met enkele andere torpedoboten op uitgestuurd. ,,Eenmaal ter plaatse, een tweetal mijl ten noordwesten van de Nieuwpoortbank, beginnen de schepen aan hun missie. Maar een ramp voltrekt zich. Een verloren mijn ontploft ter hoogte van de brug van de T-319. Het voorschip scheurt open, het schip zinkt snel. De drenkelingen worden moeizaam aan boord van de andere torpedoboten gehesen. Vijf van hun collega’s zijn er niet meer bij.’’

Oorlogsschip
Het oorlogsschip Branlebas wordt in 1908 te water gelaten. De Franse torpedojager zal tijdens de ‘Groote Oorlog’ een belangrijk onderdeel vormen van de Duinkerke Flotilla, de vloot ter verdediging van de Noordzee. De Branlebas zal haar nut bewijzen tijdens deze oorlog. In 1915 had de Branlebas de torpedojager A-15 tot zinken gebracht. Maar op 28 september 1915 loopt het fout. ,,Het schip is op patrouille vergezeld door de Obusier, een andere torpedojager uit de vloot’’, zegt Dante Nachtegaele. ,,Eén van de schroeven van het schip raakt een zeemijn. Bij de ontploffing komen op slag vijf bemanningsleden om. Er wordt snel water gemaakt, het schip scheurde en zonk kort na de ontploffing. Wonder boven wonder slagen de overige bemanningsleden erin om de Obusier te bereiken. Achtenveertig uur later werd de omvang van het mijnenveld duidelijk voor de Fransen. Maar voor de Branlebas kwam dit net te laat.’’