Luchtfoto van de stuw in de Waal tijdens een invaaroefening waarbij het caisson aan de linkeroever aanligt. (fotoarchief Jos Hubens)

In de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw werd door grote sleep- en duweenheden per marifoon gemeld dat men bovenstrooms van Nijmegen op kilometer 880 in de afvaart was. In vakjargon: ‘Condor mit vier leichter zu tal an die alte sperre’. Bovenstrooms de verkeersbrug werd dit nog eens herhaald aan Sprokkelenburg, genoemd naar café-restaurant Sprok. Dit was noodzakelijk om de opvarende scheepvaart ervan in kennis te stellen dat de afvaart de doorvaartopening van de oude spoorbrug, met twee doorvaartopeningen, aan de linkeroever benodigde.

Jos Hubens, ambassadeur De Binnenvaart.

De ‘alte sperre’ maakte deel uit van de IJssellinie, een militair defensief verdedigingsstelsel van stuwen en bunkers van het vrije westen tegen de communistische Sovjet-Unie. Wat in de beklemmende jaren direct na de Tweede Wereldoorlog is gebouwd aan verdedigingswerken in de Waal, Rijn en IJssel is ongeëvenaard. Niet of nauwelijks op de hoogte van het grimmige scenario, slechts mondjesmaat geïnformeerd, liet de bouw van de omvang van de waterlinie de meeste Nederlanders dan ook letterlijk koud.

Stuw-Objecten I t/m III
De cruciale punten in het inundatiestelsel vormden de stuwen bij Nijmegen, Arnhem en Olst, die bij dreigend gevaar het rivierwater van Waal en Nederrijn moesten keren. Via een uitgekiend stelsel van waterbouwkundige werken zou de aanzwellende watermassa vele kilometers land vanaf de Overbetuwe tot aan de kop van Overijssel door overstroming onbegaanbaar maken. Zo kon de opmars van een agressor (Sovjet-Unie) uit het oosten gehinderd of zelfs onmogelijk worden gemaakt. Daarvoor moest het water van de Bovenrijn naar de Gelderse IJssel geleid worden door de afvoer van de andere rivieren te blokkeren. Om dit te bereiken moesten Waal en de Nederrijn volledig afgesloten kunnen worden. Hierin werd voorzien door de bouw van twee stuwen: de Objecten I en II. In februari 1951 werden de plannen gefiatteerd en besloten werd twee stuwen aan te leggen; Object I in de Waal op kilometer 880, bovenstrooms Nijmegen en Object II in de Nederrijn, benedenstrooms Arnhem op kilometer 886. Object III in de IJssel bij Olst werd daar later aan toegevoegd om het IJsselwater extra op te stuwen.

Caissons
De stuwen vertoonden grote overeenkomsten. Zij vormden een totale afsluiting van de rivieren van winterdijk tot winterdijk. In het zomerbed werd per stuw één caisson afgezonken. De caissons waren samengesteld uit aan elkaar gekoppelde pontons met een breedte van 30 meter en een respectievelijke lengte 232,50 meter in de Waal en 88,50 meter in de Nederrijn en IJssel.
De opbouw bestond uit een stalen raamwerk van acht meter hoog, waarin twee rijen kleppen waren gemonteerd. Voor de stabiliteit waren er verticale luchtkasten aangebracht waarvan de kleppen pas gesloten mochten worden nadat het caisson tot zinken was gebracht. Het tot zinken brengen van de caissons op de geconstrueerde betonnen drempels in de rivier is nooit op de objecten geoefend, omdat de scheepvaart erdoor langdurig gestremd zou zijn. Een caisson op werkelijke grote met een breedte van negen meter is in de sluis van Lith in de Maas beproefd.

Afsluiten
Op ieder object is voor de caissons bovenstrooms vlak bij de stuwlocatie een haven gegraven. De caissons werden afgemeerd aan drijvende bolders zodat ze mee konden bewegen met de waterstand. Ook waren de meerpalen van een geleiderail voorzien waarlangs de caisson door middel van lorries de haven uit en in werden gemanoeuvreerd. Aan de caissons waren pontons gekoppeld met zware lieren met kabels die met vaste punten aan de wal verbonden waren. Daarmee kon het caisson zelfstandig gemanoeuvreerd worden zonder hulp van sleepboten.
Na het afzinken van de caissons zouden deze kwetsbaar blijven voor vijandelijke acties. Daarom konden de stuwen verstevigd worden door bovenop en bovenstrooms van de caissons een zanddam te spuiten. Hiertoe waren bij Nijmegen twee en bij de andere objecten één zandzuiger aangekocht.

Behalve door een zanddam zouden de stuwen ook versterkt worden door schepen die benedenstrooms van iedere caisson tot zinken werden gebracht. Dit verbeterde de stabiliteit van de caissons. Tevens werd hiermee voorkomen dat bij extreem hoogwater, dat over het caisson zou stromen, de bodem zou uitspoelen. Bij Object I, bij Nijmegen zouden hiervoor acht schepen van 1000 tot 1300 ton gevorderd worden en bij de andere objecten Arnhem en Olst ieder vier kempenaars. Geladen met stortsteen of erts zouden de schepen door drie sleepboten per object naar de stuw gesleept worden en met behulp van explosieven tot zinken gebracht worden. De ruimtes tussen de schepen konden vervolgens met stortsteen opgevuld worden.

De voorbereidingen, uitvoering en het beheer van de stuwen gebeurden onder de hoogste graad van geheimhouding en de groep van betrokkenen werd zo klein mogelijk gehouden. De NAVO verplaatste in de loop der jaren de verdedigingslinie steeds verder naar het oosten tot aan de Elbe. In 1964 werd dan ook besloten om de IJssellinie op te heffen. Daarna volgden nog vele jaren van slopen, maar ondanks het feit dat dit grondig werd uitgevoerd resteren nog veel onderdelen van de waterlinie.