Luchtfoto van de Boelwerf in 1932 aan de linkeroever van de Schelde. In die tijd waren op de werf ongeveer 650 arbeiders en dertig bedienden werkzaam. Fotoarchief: Jos Hubens

In 1829 vestigde zich aan de linkeroever van de Schelde in Temse een scheepstimmerman. Bernard Boel (1798-1872) repareerde en bouwde er kleine houten rivierscheepjes en de Boelwerf was geboren.

Zijn zoon Jozef (1832-1914) zette in 1872 het ambachtelijk scheepswerfje voort. In deze tijd beleefde de scheepswerf haar eerste copernicaanse omwenteling, toen werd overgeschakeld van houten naar ijzeren scheepsbouw. In 1904 namen César (1868-1941) en Frans Boel (1870-1943) het roer over. Hun ambities reikten veel verder dan die van hun vader en grootvader. In enkele decennia tijd slaagden de broers erin om het bedrijf te laten uitgroeien tot de belangrijkste Europese scheepswerf van binnenschepen. Terwijl César zich vooral met de technische aspecten bezig hield, was Frans het commerciële brein. Nadat César zich in 1933 uit het bedrijf terugtrok, vormde Frans de onderneming om tot de naamloze vennootschap Scheepsbouwwerven Jos. Boel & Zonen. Een nieuw hoofdstuk lonkte: het bouwen van zeeschepen.

Na de Tweede Wereldoorlog
Onder dynamische en ambitieuze leiding van Georges van Damme (1907-1986), de schoonzoon van Frans Boel, bereikte de scheepswerf na de Tweede Wereldoorlog haar grootste bloei. In de jaren veertig werd de techniek van het klinken verlaten en omgezet naar het lassen van schepen. De werf ontving talrijke orders van binnen- en buitenlandse rederijen. In de topjaren stelde Boelwerf meer dan drieduizend medewerkers te werk. Het bedrijfsoppervlakte werd alsmaar uitgebreid en uiteindelijk besloeg dit vijfentachtig hectaren. In de twintigste eeuw onderging de werf een ware metamorfose.
In 1981 nam Philippe Saverys (1930-2002) de leiding over van zijn schoonvader Georges van Damme. Ten gevolge van de internationale scheepsbouwcrisis liepen bij Boelwerf vanaf de jaren tachtig minder opdrachten binnen. Onder druk van de Belgische regering werd de Boelwerf in 1982 verplicht het failliete Cockerill Yards in Hoboken over te nemen en was de werf niet langer een familieonderneming. De Belgische staat bezat voortaan negenenveertig procent van de aandelen. In 1986 werd het personeelsbestand met veertig procent ingekrompen. Het ging van kwaad tot erger en op 3 november 1992 werd dan ook het faillissement uitgesproken. Door de oprichting van de naamloze vennootschap Boelwerf Vlaanderen in februari 1993 werd gepoogd om de failliete werf opnieuw op te starten. Die poging mislukte waardoor de scheepswerf in november 1994 de poort voor de tweede keer, na 165 jaar, moest sluiten en ditmaal voorgoed.

Binnenvaartwerf
In totaal zijn er meer dan vijftienhonderd vaartuigen gebouwd op de Boelwerf. Waarvan tussen 1829 en 1890 vierenzeventig houten vaartuigen. Van deze vijftienhonderd vaartuigen waren er circa elfhonderd schepen bestemd voor de binnenvaart, ongeveer 250 zeeschepen en wat rest zijn sluisdeuren, pontons en dergelijke. De eerste van totaal 486 ijzeren spitsen werd opgeleverd in 1895.
Een mijlpaal in de geschiedenis van de Boelwerf was bouwnummer 230, in 1911, van het sleepschip Graaf de Smet de Naeyer van Michel Maes in Edeghem (B). Met een draagvermogen van 3054 ton was het toen het grootste binnenvaartschip van Europa. Het schip was 112,80 meter lang, 12,80 meter breed en telde zestien ruimen en maar liefst vier masten. Het was het paradepaardje van de gebroeders Frans en César Boel voor de Eerste Wereldoorlog. Op 13 april 1949 werd bouwnummer 1220 te water gelaten. Dit was de sterkste Rijnsleepboot ooit. De Unterwalden van de Schweizerische Reederei AG in Bazel was uitgerust met vier Sulzer motoren van elk 1000 pk.

Congo
Vanaf 1922 begon men met de bouw van een reeks schepen bestemd voor de vaart op de rivieren en meren in de toenmalige Belgische kolonie Congo. Deze schepen werden als bouwpakket geconstrueerd en met bouten en moeren in elkaar gezet. De verschillende delen werden zorgvuldig genummerd en beschreven. Na de montage in Temse werd het schip volledig ontmanteld en in houten kisten verpakt en verscheept naar Congo via de havens van Antwerpen naar Matadi.
De onderdelen werden vervolgens vierhonderd kilometer per trein naar Leopoldstad (nu Kinshasa) vervoerd, omdat dit stuk onbevaarbaar is. Daar werd op een van de plaatselijke scheepswerven het schip definitief in elkaar geklonken, afgebouwd en te water gelaten op de Congostroom. Voor Belgisch Congo zijn drieënzestig vaartuigen gebouwd op de Boelwerf. Twintig daarvan waren zogenaamde hekwielers die uitermate geschikt waren voor de rivier de Congo, omdat zij maar een beperkte diepgang hebben. Ze werden voortgestuwd door een groot rad achteraan, aangedreven door een krachtige stoommachine en gestookt met hout. Later werden deze hekwielers ook ingezet als duwboot.

Erfgoed
Temse vergeet de Boelwerf en zijn scheepsbouwverleden niet. Overgebleven is een Hensen-torenkraan, een stille getuige van een rijk verleden, een symbool voor de scheepsbouw in België.
In juni 2008 kwam een aantal erfgoed-enthousiastelingen en voormalige werknemers van de Boelwerf bijeen, met als doel het rijke verleden van de scheepsbouw in Temse niet verloren te laten gaan. Zij richtten de erfgoedvereniging Op Stoapel op, die het rijke erfgoed van de scheepsbouw langs de Scheldeoevers wil onderzoeken, bewaren en op een creatieve manier wilt ontsluiten voor een breed publiek. Met de nadruk op Temse. Ondertussen heeft vereniging Op Stoapel een vaste plaats verworven in de wereld van watergebonden industrieel erfgoed.

opstoapel.org